‘Einde’ uit ‘Het Hollandse Boek’

 

“Het Hollandse Boek” is een verzameling vertellingen opgeschreven als de belevenissen en ervaringen van George (of Martin) de Groot en zijn vrouw Jeanne op het eiland Monaxìa, het eiland van de eenzaamheid.

Door Jurjen Marten Koksma

(Dit verhaal ‘Einde’ uit deze verzameling in Word gezet door Jean Bingen, mei 2021)

 

Einde

 

Er kwam een dag waarop alles afgelopen was. De school was klaar, de airstrip ook, de markthal en genoeg stallen. Alles was klaar en af en gedaan! De boomplanterij ging door en was uitgegroeid tot een belangrijk nationaal project. Drie miljoen bomen doen wat op een eiland als Monaxìa (Kythira, het eiland van de eenzaamheid). Maar Jannie Kondos (Zerlendes) was er niet meer, die had nu een prachtbetrekking in Patras. Inspecteur was hij geworden. Getrouwd, kindertjes en een auto! Zijn tweede opvolger was nu houtvester op Monaxìa en hij voelde zich. Stel je voor, dat je verantwoordelijk bent voor één van de projecten van het vaderland! Dan ben je wat! Hij kon er niets aan doen, maar hij werd altijd wat geërgerd door de opgewonden verhalen die zo nu en dan werden gedebiteerd over die Hollander, die nog maar steeds op het eiland woonde,

Voor de rest was praktisch alles af en George en Jeanne leeg.

Het program was afgelopen.

Het slot was daverend geweest en de tegenstelling van de daaropvolgende dagen was stilte en leegte waarin alles wat nog even moest gebeuren met nerveuze gretigheid werd behandeld. Grondig, om vooral naar niet te gauw er doorheen te zijn … Nog één week om te ordenen en te schiften en dan zouden ze gaan pakken. Er moesten dingen worden overgedragen aan de andere Griekse teams, die nog een poosje zouden doordraaien en dan konden de deuren van het teamhuis voorgoed worden gesloten. Iets zou mee worden genomen naar hun eigen bungalow, naar het nieuwe kantoor … kantoortje natuurlijk, nou ja … Maar ook veel zou kunnen worden vernietigd … Fontein in Vijfhuizen, fontein in Steendorp, huisje voor meneer Papadopoulos, alweer een Papadopoulos, hoeveel van dat soort zouden er wel wonen op Monaxìa? En nog al een huisje en dat, ach, dat was voor die lui, die ze met moeite er van weerhouden hadden om te emigreren naar Australië. Die hele troep kon weg. Wat een herinneringen. Dat was wat er overbleef van heel het leven. Alleen maar herinneringen, niets anders.

En daarmee werd weer het beeld levendig van de plechtige inwijding van de grote school! Eerst de spanning of er überhaupt wel iemand zou kunnen komen! Vanwege de vliegende storm. De eigen Bisschop overleden en de waarnemer onderweg. Het was op het laatst toch nog goed gekomen. Niet alleen de vervanger, maar nog één. Had gehoord van de inauguratie en was gekomen. Weer of geen weer. Tenslotte was hij geboren op Monaxìa en dus, als daar zo’n belangrijk ding werd ingewijd. In de ingang van de school had men het tafeltje weer opgesteld, dat nodig is om de heilige handelingen te verrichten, met de kom met water, het bosje basilicum, het evangelie, een in leder gebonden prachtexemplaar, uitbundig met goud beslagen, een kandelaar, ook al van goud, een wierookvat en wat dies meer zij.

Na de religieuze handelingen, die George nu zo langzamerhand koddig was gaan vinden, waren de sprekers aan het werk gegaan. Trillende papiertjes, meest veel te zachte stemmen en een taal, die tachtig procent van de toehoorders niet verstond, de taal van de deftigen, van de vόόrtijd-aanbidders, van die lui die nu zog steeds zwelgden in de glorie van enkele denkers van liefst maar twee en een half millennium geleden. De erfgenamen, de zelfbewonderaars, de kliek!

En ten laatste was hij aan de beurt gekomen, George, de Nederlander, die veertien jaar ge1eden was begonnen net het wakker schudden van soezenden, met het activeren van ongeïnteresseerden. Acht jaar gewerkt aan de kaasfabriek, zeven jaar om het hospitaaltje vergroot te krijgen, of was dat vijf geweest. Het tehuis voor ou delieden was het ding dat het kortst had geduurd om te verwerkelijken. Minder dan vier jaar. Maar de school!? In éénenzestig met de plannen begonnen, in drieënzeventig klaar, Ook nog maar net, december stond voor de deur! En het eerste hotel moest nog steeds gebouwd worden. Na veertien jaar nog niet een glimmertje hoop op succes. Toch was alles goed gegaan en goed geweest. Heel goed. En daar stond hij dan. Voor z’n laatste speech …

Geen enkele toespraak had hem ooit bijzonder veel moeite gekost. Maar nu! Wat raar, de laatste … Hij kon de eerste woorden niet vinden. Waren toch gemakkelijk genoeg! Altijd gelijk, “Dames en Heren!” Kyries ke Kyrii … nu wilde het niet. Hij had wat pijn z’n keel. “Ik weet vandaag niet, hoe ik beginnen moet …” blunderde hij er plotseling uit … Iedereen begreep het, hij was totaal van de wijs, van streek, onder de indruk, Geen wonder. Zoveel, zoveel gedaan en dan tenslotte tegen het eind aan te komen, moet wel chalja, rottoestand zijn … “vandaag, lieve vrienden …”, ja, dàt was best. Hij had nog eens de juiste snaar weten te treffen, men schreeuwde, juichte, klapte en floot zijn bijval, een minuut, minutenlang … “Ja,” vervolgde George, “we zijn tenslotte allemaal mensen van Monaxìa, zoals we hier staan en ik ben erg blij, dat er niet velen thuisgebleven zijn! Want ik heb jullie wat te zeggen. Er moet nog één preek bij!” Weer luidruchtige onderbreking … “En dat is dit! Jeanne en ik, we zijn erg blij, dat het oudeliedentehuis functioneert, dat er nu voor de toekomst voldoende pluimvee, varkens en koeien zijn voor de consumptie en dat de marktoverkapping met regenweer goed werkt. We zijn blij, dat er meer dan honderd kilometer asfaltwegen zijn, dat er meer dan tweehonderd kilometer landbouwwegen gesneden zijn, dat er waterleiding is gekomen in ieder huis, elektrisch licht en wat niet meer, maar deze school is een symbool! De inwijding was het meest plechtig, het gebouw is het grootste van het eiland en het komt als slotstuk, als sluitsteen van de boog, die wij allen, die hier zijn, met onze inspanning om ons eiland hebben gebouwd, de boog van herleefde activiteit, van opbloei, die van ons eiland weer zal maken een tuin van Griekenland waarvan iedereen met eerbied zal spreken tot in een verre toekomst.” Goddank, dat ik er zo’n beetje uitgekomen ben, dacht hij. De aanwezigen vonden het ongelooflijk mooi en klapten weer als razenden. “Dat symbool is dit: Wij hier in Monaxìa weten het wel, maar in de rest van ons vaderland hebben ze er nog niet genoeg oren naar, maar ze zullen het van ons horen: al het ontwikkelingswerk van wie dan ook, moet tenslotte uitdraaien op onderwijs! Daar gaat het hier om. En niet onderwijs, dat we nauwelijks kunnen gebruiken en vooral niet op ons goeie platteland, nee, géén gymnasium! Maar een gedegen opleiding van onze plattelandsvrouwen. Deze meisjes, de vrouwen van de toekomst en voor ieder boerenbedrijf zeker de kern en de spil, die moeten hierheen. Ze moeten goede en goed onderlegde boerenvrouwen worden. En willen ze lange rode nagels hebben, vooruit, laat ze maar, want ik ken er hier nu ondertussen genoeg, die zoveel hebben geleerd, dat ze toch met plezier ook nog eens de hak zullen gaan gebruiken. Dat is ons ideaal! Niet meer afgetobde boerenvrouwen, met harde handen, maar boerendames met flinke handen! Dat gaat heus wel, als ze maar willen! Geen misvattingen meer van: zo deed mijn grootmoeders grootmoeder!” Maar: “zo doen wij het, mensen van 1975 (1971)!”

Hij had enige moeite gehad om de onderbrekingen de baas te worden, on weer te beginnen, na de vele lachexplosies. Toen het lukte leek hij een beetje kleiner te zijn geworden en zijn grote stem had nog halve kracht.

“En wij, …wel, wij houden er mee op! We zijn moe. We stoppen er mee … Nog een paar weken of maanden voor de afwikkeling en dan zijn we ambteloos burger … Wat zei die vriend daar? Van Monaxìa! Ja hoor, van ons goede oude Monaxìa!” Dat was aanleiding geweest tot de hevigste uitbarsting tot nu toe. Ze waren wel gek met hem. Ja zeker wel. Nu wel! Maar zo was het nu eenmaal zo met al die Mediterranen, ze laaiden op van bijna hysterisch enthousiasme en zakten even ver weer terug in vergetende onverschilligheid om misschien na tien twintig jaar nog eens te zeggen: “Dat was nog eens een best stel!”

Daar koop je ook niet veel voor. Er bleef alleen maar over de herinnering en het opruimen van herinnering. Ja, die set betonberekeningen ook. Geen waarde meer. Het huis waarbij dat hoorde was alweer oud.

Er kwam weinig bezoek, je kon merken, dat je uit de harten van velen verdwenen was. Bovendien waren veel van hun beter ontwikkelde vrienden leraar geweest aan het gymnasium en dat was à priori een vlottende bevolking, daar had je nu niets meer aan. In de laatste twee jaar hadden ze niet meer aangepapt. Het had geen zin. Ze moesten immers toch ophouden en weggaan.

De toekomst, was nu nog even een kleine opflakkering in Parijs (=Geneve), kans om zijn gedachten door te geven aan de mensen, die aan de touwtjes trokken en die ze dus verder konden doorgeven indien ze ervoor te interesseren waren en dan door naar Nederland. Twee of drie december in Parijs (Geneve), vier december naar Louise (=Wiesje) om Sint Nikolaasavond te vieren zoals vroeger met Koen (=Hans) en de kleinkinderen en dan eens voorzichtig rondzien naar een aardig plaatsje om te wonen. Dat was een nog steeds niet opgelost probleem, die toekomst in Holland. Zoveel kon je daar nu ook niet en de lege boerderijtjes werden ook al schaarser. Nou ja, ze zouden nog wel zien. In ieder geval in juni weer naar Monaxìa om de zomer daar door te brengen. Ze zouden dan kunnen doen wat ze nog nooit hadden kunnen doen, rustig verschillende rondritten maken langs al de kennissen van vanouds en fijn geroosterde vis eten in de kleine tavernes die op verschillende plaatsen aan zee waren gebouwd. Een beetje genieten, meer niet … “Dat de tijd voorbij mag gaan,” zeiden de Grieken … Verdomme! Verdomme! Was dat nu zijn toekomst?

Parijs (=Geneve), twee december.

Eén van de kleinere vergaderzaaltjes. Een uitgelezen gezelschap onder leiding van de secretaris voor de groepen voor ontwikkeling, werkkampers, missionaire diensten en nog meer. Dr. Lübke had het woord. Dr. Taylor zou daarna wat zeggen en vervolgens Dr. Barber. Dan zouden ze een kopje koffie drinken waarna Ingenieur de Groot zijn referaat kon voorlezen.

Ambtenaren kwamen tijdens het koffiekwartiertje binnen en moesten beslist de grote Mr. Taylor spreken. Er werd heftig gepraat en de stemming werd er minder plezierig van. Dr. Evenhuis, de socioloog, begreep dat er op die manier weinig te recht zou komen van een serieuze behandeling van een belangrijk onderwerp. Toen, nu bijna vijftien jaar geleden was het de vraag geweest of er misschien andere wegen waren die bewandeld zouden kunnen worden voor het effectueren van ontwikkelingsprogramma’s. Nu was het anders. Men zou welwillend naar een opsomming luisteren van de ervaringen van iemand die zich persoonlijk zeer intensief met ontwikkelingswerk had beziggehouden, maar waarvan ze praktisch immers iedere handeling hadden geweten en nog wel wisten. Iets nieuws was er nauwelijks te verwachten. Maar hoe dan ook, het moest toch zeker een kwartier of zo stil en rustig zijn. De man moest op z’n minst de gelegenheid hebben te zeggen wat hij meende te moeten zeggen. “Vindt u ook niet meneer Lübke? ”

“Maar natuurlijk. Het onderwerp is van het hoogste belang en ben zeer nieuwsgierig naar het referaat van meneer de Groot. Ik heb me er niet voldoende mee bezig kunnen houden want, nou ja, zoals altijd en gewoonlijk, we stikken hier in het werk en wat meneer de Groot ons aan materiaal stuurde was zeer omvangrijk. Ik kreeg van mijn voorganger die hele erfenis en ben er eerlijk aan begonnen, maar, zoals ik u al zei, ik ben er nog lang niet door. Nog niet voor de helft en ik geloof niet, dat een van de andere heren beter ingewerkt is.”

Nee, dat waren ze niet en ze wilden wel graag een technisch exposé hebben.

Daarom was Georges eerste zin wel een beetje frustrerend; “Dames en Heren, ik heb de resultaten van onze bemoeiingen op Monaxìa samengevat in een resumé dat wij gestencild hebben en dat ik u na afloop zal overhandigen. Mijn vrouw heeft het onder haar hoede, daar” en wees naar Jeanne (=Anna), die de bundel papier even in de hoogte hield. Zo, dat was dat.

“Wat ik hier te brengen heb, gaat uit buiten de grenzen van ons kleine eiland, maar is van te groot belang om op een stencil te zetten. Ik heb namelijk eens van iemand van u, die nu niet meer voor de Wereldraad werkt, gehoord dat zulke stencils meestal linea recta in de prullenmand belanden en dat vind ik zo’n ellendig idee dat ik me nu daar verre van gehouden heb. Het woord moet het doen! Dat zal voor u allen wel een zeer bekende klank hebben.

Daarom wil ik u voorstellen een ogenblik stil te staan bij het wezen van ontwikkelingswerk …” George haperde even. Waarom had hij niet betere woorden kunnen vinden: … een ogenblik stilstaan bij … ik wil u voorstellen … verdomme! Zoveel gemeenplaatsen. Je schrijft het op en vindt het normaal en schenkt er geen genoeg aandacht aan … Professor van Zuylen had toch gelijk gehad, “wees nooit tevreden met wat je neerzet op papier!” Nu zat hij er mee, hij moest door, er was geen terug. Maar wat stom! Zelfoverschatting. En dan maar één kans hebben, nog wel voor zulke toehoorders.

Dr. Taylor zag even scherp naar hem. Hij had natuurlijk wel gemerkt, dat hij de draad kwijt was … “Ik heb ergens gelezen, dat iemand meende dat ontwikkeling is groei en verandering en zingeving. Dat is dan één definitie. Als de tijd voortgaat zullen er wel meer komen. Maar dat woord groei trok mijn aandacht.

Als we onze blik slaan op welk levend wezen dan ook uit de ons omringende natuur, dan zíén we de groei. Maar we zien ook metéén, dat die groei reikt van onrijp tot rijpheid. En volgens onze waarnemingen gaat het dáár nu juist om.

Waar ligt die rijpheid? Is dat een begrip met een wereldwijd uniform karakter? Nee, zeer zeker niet. Het zelfbepaalde rijpheidsbeeld van het rijke deel der aarde is klaarblijkelijk de schepping van een productieapparaat dat alles aan kan! In feite te véél aan kan, suïcidaal te veel! Dat hebben we gezien met de crisis van de vroege zeventiger jaren en dat zullen we weer zien, want het westerse productiemonster pleegt verschrikkelijk roofbouw op de grondstoffen en dat kan niet anders dan leiden tot een volgende, ergere crisis. De duivel van het steeds meer jaagt ons allen voort naar een punt waarop wij onszelf vernietigen. Dat vind ik verschrikkelijk. Niet alleen om onszelf, maar ook, dat is mijn terrein geworden de afgelopen jaren, maar ook en vooral, omdat wij in onze ontwikkelingspogingen bezig zijn dit vreemde rijpheidsbeeld op te dwingen aan de zogenaamd onderontwikkelden.

Laat mij even een paar voorbeelden geven om u duidelijk te maken hoe wij verschillende grootheden op elkaar plakken alsof dat mogelijk is.

Zo trof ik bij onze studies een rapport over een schitterend hospitaal, dat gegeven was door één van ons, van de rijke landen, aan een zwaar onderontwikkeld land in Afrika of Zuid-Amerika, waar maakt natuurlijk niets uit. Aan het hospitaal ontbrak niets. Maar dan ook niets. De modernste apparatuur was aanwezig en de allerbeste outillage op ieder gebied. Zoals het zou moeten zijn voor ons hier in het westen. Up to date, volmaakt. En als daar in Afrika de rijpheid gelijk zou zijn als die van het donorland, zou de gift volmaakt zijn geweest. Maar dat is niet zo. Het Afrikaanse gebied (als het dat was) had geen dokters voor zoiets. Zou ook geen buitenlanders kunnen betalen. Heeft geen verplegend personeel, geen ingenieurs om de subtiele apparatuur te onderhouden, heeft waarschijnlijk geen stroom en geen water … Hun leefpatroon is anders. Onvoldoend en achtergebleven, zegt men dan hier in het westen. Of dat zo is, zullen we nog vel zien, maar dat hospitaal staat daar net zo vreemd als edelweiss op een weide in Frankrijk.

We lazen van die Chinese landbouwexperts, die in Afrika een terrein vonden dat uitstekend geschikt was voor de verbouw van rijst. Ze rooiden, ze legden irrigatiekanalen aan, ze bevloeiden, mestten, plantten en wachtten. En kijk, de oogst was een mirakel, de omstandigheden in aanmerking genomen, De Chinezen zeiden: “Zo moet u doen en de voedselproblemen van uw gebied zijn opgelost.

De Afrikanen waren niet blij, maar verontwaardigd. “Wij, zo ploeteren als U? Nooit! Wij zijn nu vrij van het slavenjuk van de blanke en we hoeven niet meer te werken. Werken is voor slaven. Wij zijn vrij!” En weer ziet u dat er geen rijpheid aanwezig was, misschien wel uit evenwicht geraakt door het verkrijgen van hun zelfstandigheid, wie zal het zeggen?

Uw Monaxìa-team in Griekenland. De eerste kennismaking van mijn vrouw en mij met ons werk was een studie, die we mochten maken van het werk van een groot team in het noorden van dat land. Wat we vonden was dit: In ieder bewerkt dorp waren vrouwen, mannen, jongens   en meisjesclubs opgericht. Dat was goed in het land waar de ontwikkelingswerkers vandaan kwamen, dus was het ook goed daar in Griekenland. Er werden soms gelden gegeven on bij ieder huis een soort wc te bouwen, want dat hoorde zo. Wij hebben waargenomen, dat na vertrek van de werkers de clubs onmiddellijk stopten en dat de wc’s onmiddellijk veranderden in opberghokjes of meest in kleine opslagruimtes voor krachtvoer!

Conclusie: De clubs en de wc’s behoren tot het leefpatroon van de groep, die een bepaalde rijpheid heeft bereikt en nu meent die groep, dat een stel mensen die daar geen prijs op stellen, dat die niet rijp zijn en dus moet er een leemte bij die on-rijpen worden aangevuld.

Als die rijpe mensen gelijk zouden hebben, dan is het toch op z’n minst zeker dat er een inspanning moet worden gedaan om die, laat ik zeggen onderontwikkelden, zover op te voeden, zoveel te leren, dat ook zij de leemten gaan zien, zoals de donors dat doen.

Over die rijpheid zou ik willen poneren, dat zij een functie is van vele componenten. Sta mij toe die componenten te noemen de cultuur van een groep in een bepaalde tijd op een bepaalde plaats waarbij sterk moet worden  gelet op de natuurlijke omgeving ven die groep. Iedere groep nu, waar dan ook op onze planeet, zal menen, dat ze voldoende rijp is. Twijfel hieraan kan konen door aanraking met de vele verworvenheden van het westen en dan is het tijd om te onderzoeken hoeveel moet de onderontwikkelde weten om de van ons overgenomen verworvenheden juist te gebruiken. En welke moeten worden overgenomen? Dat zijn de grote vragen, die wij vonden door ons werk en bij onze studie van ons werk, Wij hebben niet zό maar wat gedaan, wij hebben getracht om het juis te te doen en dat heeft oneindig veel moeite gekost en steeds weer rectificatie van onszelf. Want wij vonden in het gastland waar wij zoveel jaren hebben ge werkt een way-of-life die zo verschillend was van de onze, dat wij er beslist nog steeds niet volkomen een mee zijn. Toch, als wij een vergelijking maken, dan vinden wij in de oude levensstijl van Griekenland meer tevredenstellende factoren, dan in die van ons zelf. In de eerste dagen van ons verblijf daar vonden we een levensblijheid die zeer weldadig aandeed. Wij zijn er zeker van dat deze omstandigheid een diepgaande studie vereist. De tevredenheid daar, de ontevredenheid bij ons! Het genieten van natuurlijke dingen, het streven naar macht bij ons. Wat een verschil. We verbaasden ons over wat we zagen, vooral toen de jaren de “grote westerse modernisatie” bracht. Het begon met de transistorradiootjes. Ze openden de ogen voor de vruchten van de boom van kennis. Toen kwamen de bromfietsen, toen de televisie, de auto en verder kwam uit het westen de seks. Vooral dat laatste was niet nodig geweest in Griekenland. Dat zat daar beter dan het ooit zal worden in het westen. Nu is het allemaal anders dan vroeger en vooral niet beter! Neen, Griekenland is zwaar teruggelopen in menig opzicht door de modernisering. In de grote steden zingt men niet meer. Het gezellig bij elkaar zijn wordt veel minder gevonden, actief amusement is passief geworden, tevredenheid is een onderdeel van wat het was en de blijheid is schuilgegaan achter de werkstakingen, terwijl snobisme begint te groeien als een schimmel.

Dit moet u te denken geven! Wij hebben het waargenomen voor u. In Griekenland weliswaar en U zult zeggen, dat dat niet een goed voorbeeld is, maar wanneer wij ons materiaal vergeleken met dat van andere landen en volkeren, dan bleek ons dat we heus niet met een gemakkelijke groep te doen hadden.

De ontwikkeling van Griekenland, waaraan ons eigen project heeft meegewerkt en die buiten ons eiland zeker nog lang zal voortduren, is grotendeels een gewone verwestering, met alle narigheden van dien.

Het westen verbaast er zich bijvoorbeeld over, dat de rijken rijker worden en de armen armer, een welbekende uiterst cynische slogan van vandaag, maar het werkt er aan de andere kant hard toe mee. De achtergebleven gebieden der aarde, die meestal tot de derde wereld behoren, zo wordt dan uitgeroepen, moeten deelnemen aan de wereldhandel! Mooie voorden, wamt als zij alleen naar sisal hebben aan te bieden, dan maakt het westen nylonkabel, dat tien keer zo verkieselijk is. Als ze alleen naar suikerriet kunnen verbouwen, dan worden er als maar meer suikerbieten verbouwd! Als zij alleen maar natuurvezels voor kleding stoffen kunnen aanbieden, dan maakt het westen zoveel dralon en terlenka, dat niemand er meer aan te pas komen kan!

Dit zijn maar een enkele van de vele misvattingen.

Nergens op de wereld zijn de normen en de waarden gelijk, maar waardering voor het boerenwerk zakt met een beangstigende regelmaat. Het boerenbedrijf is een concurrerende fabrieksunit geworden en de kleine boer een museumstuk. Het waarom is mij niet duidelijk, want aan het dorpsleven, dat alleen kan bestaan door de boerenstand zitten zeker even veel plezierige kanten als aan het stadsleven en het is de urbanisatie die van de daken gepropageerd wordt. Nee, niet met zoveel woorden, maar met ieder tijdschrift, met iedere film, met radio en vooral televisie en zo vinden we in Parijs en Caracas en Estepona en Haarlem en Patras en Wladiwostock allemaal dezelfde menselijke termietheuvels, volgens Corbusier mooi strak met uitsluitend horizontale en verticale lijnen. Het leven zelve is “zaak” geworden en ik mag niet meer van uw tijd nemen met dorre opsommingen van de geesteloosheid die ons omringt de doodsheid die ons vroegtijdig opslokt. De ontwikkeling die wij nu meemaken is niet goed!

Als er ooit een taak voor de kerken is geveest, dan is het wel deze, dat zij dienen te waarschuwen tegen dat wat nu voorgaat!

Dat is dus aan u gericht, mijne Heren! Ik hoop vurig, dat U dit zult zien en met kracht een ander standpunt zult gaan propageren dan het gangbare waarbij de hele wereld één productienest wordt gemaakt onder het universele recht van de sterkste!”

Het kon hem niet neer schelen dat ze niet erg welwillend naar hem zaten te kijken en zijn zenuwachtigheid was weg. Terwijl hij sprak voelde hij hoe groot het verschil is tussen het brengen van de boodschap waartoe hij meende geroepen te zijn en het opstellen daarvan in de rust van zijn zeer beminde kantoor! Maar dat was nu verder niet belangrijk, zijn opvatting was het resultaat van studie en daarom hadden ze zelf gevraagd! Zij het misschien, dat het niet precies meer dezelfde personen waren, oh nee, deze mensen hadden niet meer dezelfde contacten net hun gehad als de eersten. De opdrachtgevers hadden waarschijnlijk heel iets anders bedoeld dan deze leiders, geleerden, specialisten, experts, wat waren ze eigenlijk?

“Uw Monaxia-groep wil U zeer ernstig waarschuwen voor het gevaar van vele misvattingen. Wij vonden deze waarschuwing zo belangrijk, dat we één bladzijde van ons overzicht eraan hebben gewijd. De eerste en grootste van die misvattingen is zeker wel, dat ontwikkelingswerk geen bezigheid is voor iemand die niet een goed expert is! Het is uiterst moeilijk.

Het is niet uitvoerbaar door iemand, die niet voor zo mogelijk honderd percent kan deelnemen aan het leven van het gastland!

Het is een werk, dat niet ergens mee kan worden vergeleken, het draagt in zich vele trekken van andere bezigheden en andere beroepen, maar alleen al het feit dat het een enorme veelzijdigheid vereist, stelt het al buiten de lange lijst van activiteiten die er bestaan.

Ontwikkelingswerk kan niet vonden uitgevoerd in een paar jaar. Ontelbare voorbeelden bewijzen dit en helaas nog dagelijks. Zie maar even naar ons eigen voorbeeld. Wij hebben gedaan wat we konden om tenminste eén hotel te bouwen op ons eiland, al was het alleen maar om de geëerde bezoekers van de Wereldraad adequaat onderdak te verschaffen. We zijn hiermee bezig geveest van het begin tot het eind van onze werkzaamheden en het is ons stomweg niet gelukt. We zouden misschien nog eens vijftien jaar nodig hebben! De kaasfabriek, die in hun directe belangensfeer ligt, had meer tegenwerking dan u zult kunnen geloven en de landbouwhuishoudschool heeft veertien jaren gekost om haar aan de gang te krijgen. Twee jaar is net genoeg om de ontwikkelingswerkers te doen gevoelen dat zij nullen zijn en de “achtergebleven stakkers” dat ze groot gelijk hebben!

Ontwikkelingshulp aan enig gebied mag nooit partieel zijn maar steeds totaal! Alleen landbouwkundige hulp? Bestaat niet. In ieder geval hebt u daar al een stuk techniek voor nodig want landbouw vandaag zonder machines is glad ondenkbaar. Maar die machines willen wegen, de goederen willen transport, infrastructuur moet deze ontwikkeling begeleiden. En wat helpt het vele onhygiënische toestanden te bestrijden en dus meer bevolking van een bepaald gebied levenskansen te geven aan de ene kant, wanneer aan de andere kant dat gebied weer zoveel honger moet lijden, dat nieuwe noodtoestanden worden geschapen?

In het westen doen geneesheren wat ze kunnen om de dood ver te houden, ze hebben eerbied voor het leven! Een mooie slogan natuurlijk, maar in Calcutta en dergelijke steden, Sao Paulo en waar dan ook zegt een werkelijk welmenende medische collega “Goddank, dat er een dood is! Eerbied voor de dood”. Goede gezondheidszorg gaat niet zonder het scheppen van levensmogelijkheden wij hier in het westen kunnen ons niet eens voorstellen hoezeer zulke problemen onze aarde teisteren. Hier is zoveel moois en goeds en zoveel gemak, daar is er naar één goede oplossing, het einde! En wat doen wij eraan? Een grijpstuiver van de Charitasfamilie! Een druppel op een hete steen en minder dan dat!

Weet u eigenlijk wel wàt onze opgave is?

Ja, ik zal ophouden met mijn boodschap van Job, maar toch nog even een paar cijfers! Een twintig jaar geleden zei men, dat er wel één miljard armen op de wereld waren, die geen leven hadden. Inmiddels is daar China wel vanaf gevallen, want daar weten ze het. Iedereen leeft daar nu! Niet uitbundig, niet rijk, maar men streeft en bouwt en ik hoop van harte, dat ze nu niet de waanzinnige fout van westen zullen belanden, door het zo goed te maken, dat ze naar hun ondergang snellen, maar daar gaan we ons niet mee bezig houden. Laten we zegen dat er nog drie- of vierhonderd miljoen onderontwikkelden zijn op deze wereld, waarmee dan bedoeld worden mensen die tot groepen behoren waar de rijpheid, die ze verworven hadden, scheefgegroeid is tot een eenheid met zoveel defecten dat ze in het geheel niet mee kunnen doen met de rest van de aardbewoners. Alleen al het definiëren van zulke toestanden is een levensopgave! Maar           deze achtergeblevenen bestaan en misschien ook wel in onze omgeving! Ze moeten geholpen worden. U stuurde zelf daartoe een groep uit, die de Monaxìa-groep kan worden genoemd. Deze groep deed in zoverre haar plicht, dat het inderdaad weer een ander gezicht gekregen heeft, zoals opgedragen werd. Dat kostte drie miljoen dollar. Laten we zeggen dat voor alle werken die we daar uitvoerden van alle kanten van de wereld, zeer zeker ook van de eigen regering, totaal twee honderdduizend dollar per jaar nodig was. Dat onze hulp een maximum van tweeduizend mensen bereikte. Dan werd per hoofd per jaar honderd dollar besteed aan vele veelsoortige werken. Daar hebt u een bedrag om aan vast te houden. Vierhonderd miljoen maal honderd wordt veertig miljard. Zeer zeker is dit veel te weinig wanneer we ons herinneren, dat er gebieden zijn waar heel geen basis is, die wij, de Monaxìa-groep wel ter beschikking hadden! Laten we zeggen dat het honderd miljard moet zijn.

Charitas kan daar nooit aan toe komen Moet ook niet! Dit is zaak van de hele wereld. Van iedereen. Wilt u daar niet een leidende functie in gaan vervullen? U krijgt zelf dat geld nooit bij elkaar. Want het moet er elk jaar zijn!

Maar wat u wel kunt is dit: u moet het wereldgeweten vertegenwoordigen en de staatslieden zeggen wat hun plicht is. Dan kan er begonnen worden! Een reusachtige opdracht, die miljoenen mensen arbeid zal geven. Niet in het minst aan hen, die deze opdracht mogen uitvoeren!

Maar hun opdracht zal aan het licht brengen wat Professor Levi Straus stelt: Vele van de zogenaamd primitieve culturen hebben een structuur, die zeer merkwaardig is. Zij is vaak gecompliceerd, ingenieus en tot een zekere hoogte rationeel Onze rijke wereld-structuren zijn werkelijk niet beter. Ik ben ervan overtuigd dat hij tamelijk sterk gelijk heeft. Maar er is iets anders, wie mag enige cultuur beoordelen en misschien veroordelen? Wanneer is een cultuur goed en wanneer niet goed? Is het niet zo, dat iedere cultuur een groeisel is waarvan de componenten uit verleden, omstandigheden en de aanraking met de natuur zijn samengesteld? Wie wil die bekritiseren, beoordelen en veroordelen?

Dat is twee keer, dat weet ik wel! Maar het is belangrijk. Want als wij open staan voor de uitingen van een ons onbekende cultuur wordt zeker ons leven verrijkt. Dat verrijken mogen we niet onthouden aan onze medeaardbewoners. Dus de ontwikkeling kan niet eenrichtingsverkeer zijn, maar wij, jawel wij moeten leren van anderen, wie dat ook zijn. Die ontwikkelingsgroepen moeten ook werken in ons vaderland en wel onder ons rijken! De grens voor een gezond en goed leven ligt niet bij het rijk der rijken, daar waar dat der armen begint! Dat is een misvatting, die nog steeds het Amerikaanse denken vertroebelt en dat de rest van de wereld eigenlijk wel wil accepteren, ware het niet zo absurd! Wat moet er dan zijn om de mensheid beter leven te geven dan door een beter inzicht?

Daartoe zal er van de Verenigde Naties een Speciale Centrale opdracht krijgen grote aantallen mannen en vrouwen op te leiden tot animator of animatrice, Deze opleiding zal van lager, middelbaar, hoger tot en met universitair karakter zijn. Dit leger van experts zal uitgezonden worden over de hele wereld tot diegenen van de lidstaten die erom verzoeken. Maar men zal hen niet ondergeschikt kunnen laten zijn aan de opinies van regionale autoriteiten, ze moeten de gelegenheid en de steun hebben om binnen het raam en de levensstijl van hun gastgroep te werken als één van die gastgroep. Zij zullen participeren voor zo mogelijk honderd procent en vanuit het midden van het volk alle lagen van iedere bevolkingsgroep waarmee ze in aanraking zullen komen trachten te activeren. Speciale zorg dient te worden geschonken aan herbebossing, aan intensivering van alle soorten boerenwerk, aan propaganda voor het beroep ven landbouwer of veehouders zowel voor groot als voor kleinbedrijf. Alle soorten van infrastructuur dienen zij te bevorderen en ook hierdoor zullen moeten medewerken tot het onmogelijk maken van werkeloosheid. Zij zullen de taak hebben een sfeer van intens menselijk leven te scheppen, die gericht zal zijn op werklust, werkblijheid, levenstevredenheid en levenszekerheid die niet te vinden is in het stomweg geven of ter beschikking stellen, want dat kweekt alleen hebzucht.

Dit is het wat ik hoop, dat U zult willen trachten dit te bereiken door middel van de grote invloed die uw lichaam, de Wereldraad van Kerken, op onze planeet bezit. Dit is het humanisme, de Christelijke zin, het oer-communisme, dat de vrede brengt. De enorme sommen die met de uitvoering van zulk een plan gemoeid zijn heb ik u voorgesteld en ik heb met genoegen gezien, dat U daarvan ten minste niet geschrokken bent. U wist immers, dat ze slechts een klein onderdeel vormen van de gelden, die ieder jaar weer door alle landen ter wereld uitgegeven worden om mensen en goederen te vernietigen, dus daaraan kan een on-activiteit niet liggen en daarom heb ik goede hoop, dat gij binnenkort een opdracht zult verstrekken aan iemand die het met mij eens is (en ik heb heel wat vrienden, die in iedere richting hun uiterste best zullen doen om plannen uit te werken).

Help deze ongelukkige wereld! Gun de volkeren hun hulpcentrales, hun animator, hun vertrouwensmensen!”

Dat was het dan, dacht George en ging zitten.

“Wij danken onze vriend George voor zijn … wel zeer interessante uiteenzetting en ik ben er zeker van dat er velen onder ons zijn die wel eens iets hieromtrent te zeggen hebben, die met jou van gedachten willen wisselen. Ik, eh, zal zelf wel even beginnen … We hadden eigenlijk iets meer van je werk willen horen George … alleen dit nuchtere stenciltje is erg veel, vind je zelf ook niet?”

“Jullie hebt iedere maand een overzicht van onze activiteiten gehad. Om nog eens een samenvatting te geven, … ik weet het niet. Ik vond, dat het belang van deze vijftienjarige poging ver uitging boven het belang van het aardig goed slagen van het eertijds opgezette program!”

“Wat mij treft,” zei Dr. Lübke, “is, dat alles zo goed gelukt is, als je het zo leest. Maar dat is natuurlijk niet waar. Het avontuur met die Arabier, die de zaak beduvelde voor meer dan duizend dollar was maar één van vele mislukkingen; zijn er meer zulke dingen geweest?”

“Zeker!” Zei George scherp, “mijn landbouwmachineprogramma werkte helemaal verkeerd uit. De Johannesbroodboomplantages zijn allemaal in de soep gedraaid wegens onkunde. Vele stallen zijn gebouwd zonder dat er ooit een koe in kwam te staan. En zo maar voort. Wij hebben reusachtig geblunderd!”

Dr. Lübke ging niet door, hij begreep dat hij een scherpe terechtwijzing zou krijgen van de Hollander, die ongetraind had moeten werken, Hij was blij dat Dr. Taylor hem afloste … “Dat laatste plan van je, George is erg utopistisch en buitengewoon weinig realistisch. Dat had ik niet van je verwacht. Iedereen zal die opinie toegedaan zijn. Er zijn te veel dingen op te noemen die zo’n idealistische droom frustreren …”

“Ja,”zei George, “dat weet ik. Het is maar net als het Christendom. Jullie zeggen: ‘Iedereen moet christelijk zijn, dan is alles goed’. Ook nonsens!”

Het lag Dr. Taylor op de lippen om te zeggen, dat dat heel wat anders was, maar de secretaris glimlachte hem weg. Er was meer te doen, men moest hier af. Dingen als die welke George had aangeraakt waren alleen naar schriftelijk te verwerken … “Akne De Mbotou had een opmerking George, schenk daar even aandacht aan, ja?”

De Mbotou was een zeer bescheiden man met een zachte stem en hij zat nogal achteraan. Hij vond het karakter van het door het Monaxìa-team geleverde werk zo typisch bourgeois, of George het daar niet mee eens was …

“Misschien is dat wel zo, alhoewel ik het juiste onderscheid niet ken, tenminste niet in Griekenland. Verhoudingen zijn daar totaal anders dan in de rest van de wereld, dat kan ik U verzekeren. Als u meent dat wij, Jeanne en ik, die nu eenmaal de kern van de groep uitmaakten, dat wij bourgeois typen waren, dan spijt mij dat erg. We hebben er ons niet naar trachten te gedragen naar zo was nu eenmaal onze opvoeding van huis uit. Wij hadden ontwikkeling nodig om te ont-bourgeoiseren. Wie moest ons die geven?” Er was even een welwillend gelach, dan kon hij doorgaan … “Er is echter iets anders. Ik vind het meer van belang, dat er ontwikkeling gebracht wordt, dan dat deze ontwikkeling precies in de vorm te gieten die behoort. Aan het werk in godsnaam! Er is zo veel te doen en intussen kan mijn centrale directie worden opgericht, die zal beginnen de werkers een uitgebreide opvoeding te geven tot het in staat zijn van het juist vervullen van hun taak, Asjeblieft niet op bourgeois-manier!”

“Ik heb de indruk George, dat je nogal ingenomen was met dat kolonelsregime!”

Viel nogal mee dat onderdeel. Hij had verwacht, dat een van de rodere leden hem luid en duidelijk zou uitmaken voor fascist. Zo op deze wijze, was er te antwoorden.

“Ja en nee. De mensen brachten in hoofdzaak wat Griekenland erg nodig had, Ze openden een weg, die al lang begaan had moeten worden. Daarvoor was veel geld nodig en daarin hebben de heren onbarmhartig huisgehouden. Hun zogenaamde regering werd door brede lagen van het volk zeer toegejuicht. Natuurlijk niet door de publicisten, die zich stil moesten houden en daarom nu hun bitterste vijanden zijn, nu zij weer aan de macht zijn. Wat ik van de junta erg vond is het feit dat men in Griekenland niet voldoende kan rekenen op de ruggensteun van het leger. Een soldaat, die de landsregering aan de kant zet is een raar verschijnsel. Daar ben ik bang voor! Heel erg vind ik dat. In Griekenland is dat democraat zijn heel anders dan in het westen. Tegenwoordig is er een democratische regering, is het niet? Waarom meent u dat? Omdat u verschillende wezenstrekken van een democratie verwezenlijkt ziet. Maar wat voor democratie is dat, waar aan de oppositie tweemaal per jaar het woord gegeven wordt? Radio en televisie worden gecontroleerd door de zittende negering en omdat die toch zestig percent van de stemmen in het land heeft, regeert die volgens mijn smaak volkomen dictatoriaal. De regering doet. Punt uit. Maar als gelijkheid en broederschap een wezenstrek is van de democratie, dan is er op aarde geen democratischer land dan Griekenland”.

“Dus je bent toch wel een democraat.”

“Laten we Churchills woorden de onze maken en wij zijn klaar. Er is niet veel beter, maar het is ook niet afdoend. Zoiets. Dat zien we vandaag de dag heel wel met al die topconferenties. Daar bespreken de staatslieden wat ze op hun ziel hebben en daar wordt politiek gemaakt, volksregering is daar niet bij. Maar dat is mijn standpunt alleen en heeft weinig te doen met ons onderwerp.” ”Nou”, meende Dr. Barber, “het heeft heus z’n nut wel om eens van gedachten te wisselen over vraagstukken die het onderwerp alleen maar zijdelings raken. Je mag ons best vertellen wat jouw opvatting is over het lidmaatschap van Griekenland van de E.E.G.”

“Maar toch vind ik dat vervelend,” zei George, “want ik ben het daarmee ook maar ten dele eens. Voor Griekenland zal het wel zeer verkieselijk zijn misschien, maar toch, het Griekse volkskarakter is nog meer afwijkend van het Engelse of Nederlandse, als je spreken mag van zoiets natuurlijk, dan het Italiaanse en dat is al gek genoeg. Griekenland zal er hard op achteruit gaan wat levensgewoonten betreft. En wij hier? Als ik denk aan de gelijkschakelingen! Jonge jonge! Zulke boertjes als daar zijn, in het oosten! Geen één heeft een landbouwkundige opleiding gehad! Ambachtslieden hetzelfde! Hun ingenieurs? Stel je voor, dat een gediplomeerde van Athene, van het polytechníon, gelijke rechten krijgt als een Delftenaar, Eindhovenaar, Twentenaar! Verschrikkelijk! In één woord belachelijk. En dan de doctoren. Zat ik maar beter in die materie. Aan de andere kant kan ik u wel zeggen dat er geen beter cement is dan de Griekse en hun confituren en dergelijke bewerkte levensmiddelen zijn prachtig. Bovendien is het land een prachtige uitvalweg naar het Midden-Oosten! Dat, dunkt mij, zal wel één van de speciale attracties zijn voor het westen. Maar ik vind het allemaal principieel verkeerd voor Griekenland. Het is tegenwoordig bezig om voorzichtig te doen tegen de buurlanden. Liebäugeln zeiden ze vroegen, toen je nog Duits mocht spreken. En dat is fout …”

“Fout? Waarom dat? De buurlanden!”

‘Ik bedoel, dat Liebäugeln! Die buurlanden moeten hun goede bondgenoten worden, Griekenland behoort tot de Balkan! Samen konden ze een mooi blok vormen! Een macht waarmee te rekenen viel. Vijftig miljoen, die niet veel meer onderlinge verschillen hebben dan de Duitsers, de Fransen en de Engelsen!

“Maar dat zijn allemaal communisten!

“So what?”

“Aha, daar liggen zijn sympathieën, he!”

“Ben jij communist George?”

“Helemaal niet! Dat wil zeggen, niet in de vorm die de communisten aan hun beweging geven. Communisme kan niet anders zijn, dan het hoogste en beste dat er is, naar als het dictatuur van het proletariaat is, is het dictatuur met alle narigheid van dien!”

“Dus toch weg met de kolonels van Griekenland!”

Ja hoor, maak je maar geen zorgen om mij …”

“Goed zover,” riep Dr. van Beuningen, ook een Nederlands socioloog. “We dwalen te veel af en ik wil George nog vertellen, dat ik zijn denkbeelden zeer waardevol vind …”

“Ik ook wel,” haastte zich Dr. Taylor, “maar er is een bezwaar, jij wilt beslist de figuur van de missionair voor het leven, is het niet George! Wij hier van de Wereldraad hebben eigenlijk net besloten om die figuur uit te bannen. Hoe moeten we daar nou mee!?”

“Gauw die theorie herzien … die zegt dit: “Die missionair heeft tot z’n zestigste of weet ik veel hoelang zijn beste krachten gegeven aan een zootje onderontwikkelde bruinen of zwarten, die zo stom waren als het achtereind van een varken, stakkers van onontwikkelden! Laat hem toch gauw terugkomen op hoge leeftijd zodat hij in rust en vrede tussen de normale, welontwikkelde mensen van zijn eigen soort kan doodgaan! Die missionair is dus altijd provinciaal gebleven, Amerikaan, Fransman, Hollander of iets anders en heeft nooit geparticipeerd. Degene die echt participeert leert de mensen kennen, die alleen kan van ze houden en die alleen is een goede missionaris of ontwikkelingswerker, wat in vele gevallen vrijwel hetzelfde is, die in negen van de tien gevallen niet meer weg!”

“Je bent een fanaat, George …”

“Geloof ik niet. Maar ik zie de wereld een beetje anders dan de meesten van jullie neem ik aan. Voor mij is het eerst de hele wereld, daarna de provincies, zoals China, Amerika, Rusland, Holland, Engeland en Oeganda. Dat is het!”

“Beste mensen, nog eens, ik vind Georges gedachten werkelijk belangrijk. Ik zou willen voorstellen, dat je ons het script achter liet …”

“Heeft ie niet! Alleen naar aantekeningen, is het niet George!?”

“Ja, zo is het inderdaad. Maar ik zal ze mooi uitwerken hoor en opsturen …”

“Goed, dan zal ik ze hier laten vermenigvuldigen en een stel mensen van hier vragen het te bestuderen. Het resultaat zal ik je laten weten en ik twijfel er niet aan of we zullen je vragen om deel te nemen een verdere uitwerking ervan, als ze er iets in zien … Akkoord?”

“Natuurlijk Wim en ik ben steeds tot je dienst. Maar graag na de feestdagen!”

“Dat zal sowieso wel niet anders gaan, want er zijn voor het jaareinde dermate veel activiteiten in het verschiet, dat we er niet veel aan zullen kunnen doen, al zouden we willen. Het klinkt gek maar het zal wel volgend jaar worden.”

“En dan ga je dus nu naar Holland terug?”

“Ja, zoeken naar een plaats waar we ons rustig kunnen neerlaten.”

“En in de toekomst, wat ben je van plan te gaan doen?”

“Toekomst, toekomst, we zijn oud geworden, dan is er niet veel toekomst!”

“Ha, ha! George die oud is! Nee man, jij zult wel gauw weer midden in allerlei activiteiten zitten, daar ben ik niet bang voor!”

Zo, dat was dan toch nog ergens vandaan een opwekking, een bemoediging.

 

Maar de rest was tamelijk negatief vond Jeanne.

“Wat vond je ervan, meid?”

“Weet ik niet … Taylor is conservatief, moet hem niet!

“Was nooit onze grootste vriend.”

“Komt er weinig op aan, hij gaat er volgend jaar toch uit.”

“Ja. Maar weet je wel dat dat zo goed is als zo kwaad! Heb je eens iemand met helder inzicht en gezonde planning, dan eist de strenge regel, dat hij plaats moet maken voor de eerste de beste zak die de hele rommel laat ineenstorten. Je hebt het gezien in de Roomse Kerk! Zaken staan en vallen met personen en men houdt zich weinig aan de lijn van een goede ontwikkeling …”

“Nou ja, hou daar nu maar over op. We gaan nu eerst eens naar huis. Sinterklaas. Ik heb er echt zin aan!”

“Overmorgen avond al. Gosh …”

Het wàs zo ver. Het was nu echt uit …

Sinterklaas, verdomme nog aan toe. Hoe bestaat het.

“Ik hoop dat Koen een flinke borrel weggeeft!”  Bromde hij.

 

 

Begin typing your search term above and press enter to search. Press ESC to cancel.