Een kort verhaal waarom deze school gebouwd moest worden, door J.M. Koksma
Voor de gewone boer hier is er dus niets, schreef ik. Maar dat is niet geheel waar. Als men tenminste de boerenvrouwen ook wil rekenen tot de werkende boerenstand. En dat kan gerust, want de meeste vrouwen werken harder op het land dan de mannen.
Want kijk, er bestaat een soort huishoudschool in Griekenland. Op deze schooltjes nu leren meisjes uit de boerenstand huishouden, koken, naaien, borduren, weven, en dat alles heel goed. Daarnaast nog wat algemene ontwikkeling en …… vrij wat land- en tuinbouw. Vooral tuinbouw. Alles wat men weten moet, nu ja, van groenten, van bomen en bloemen, grond en water en van kleinvee: kippen, konijnen, eenden. Kijk, tòch een schooltje voor landbouwonderwijs. Niet genoeg, maar volgens ons ideaal voor deze kinderen.
Het was in 1960, toen we kennis maakten met deze school en meteen verliefd werden op deze instelling. Boerenvrouwen hebben precies dat hier nodig. In het raam van de door ons zeer hooggeschatte Griekse cultuur is dit de best denkbare opvoeding voor zulke meisjes. En we besloten meteen dit werk te stimuleren.
Maar verandering en vernieuwing blijven dringend noodzakelijk. De school op Kythera is echt een soort nette varkensstal. Slaapzalen waarvan de vloeren half weggerot zijn, de ramen tochten. Een keuken met een enkel oud fornuis. Praktisch geen leslokalen. Geen stromend water, geen licht. Eén WC voor 40 à 50 meisjes. Geen wasgelegenheid. Het water is door al deze opeenhoping van onreinheid vervuild en bevat een veel te hoog gehalte colibacteriën. Geen verwarming in de toch wel frisse winter.
Zo’n school moet zijn een gebouw waar zulke kinderen in drie jaar het onuitroeibaar verlangen wordt geïnjecteerd naar eenzelfde zuiverheid, schoonheid, reinheid en gerieflijkheid voor het eigen huis. Het zijn immers de scholen voor de Griekse huisvrouwen van morgen!!
Daarom het grote belang van deze school. Daarom ook zo ons er achterheen zitten.
Jurjen en Anna Koksma.
Het Kythera Team in 1964 en de school in Mylopotamos. Deel II
Daar de vakantietijd voor de meisjes van de huishoudschool nog niet was aangebroken, moest het Team de eerste zomerkampers uit Nederland ergens anders dan in Mylopotamos zien te huisvesten. Hiervoor mocht het Team de bijgebouwen van het klooster Myrtidia gebruiken. Wel betekende dit dat de zomerkampers elke ochtend gehaald en s’ middags teruggebracht moesten worden. Dit over een afstand van ruim 9 km over zeer bochtige en sterk stijgende/dalende onverharde wegen. Het vervoer was allesbehalve comfortabel, maar ook wel avontuurlijk. (klik hier voor verslag en foto’s van Ina Siepman verslag)
Het tweede zomerkamp had het makkelijker, zij konden in Mylopotamos worden ondergebracht. Of het Team hierom had gevraagd of dat het idee van het kantoor uit Athene kwam, in elk geval kwamen Rania en Dora, twee aantrekkelijke jonge Griekse tolken, de werkkampers helpen in hun contacten met de plaatselijke bevolking. Een viertal deelnemers verlaat midden augustus, evenals de twee HTS-stagiaires, Mylopotamos, om terug te reizen naar Nederland. Deelnemer Hans van Oosterom houdt een dagboek bij. Met veel humor verhaalt hij over de dagelijkse gebeurtenissen. Zelfs de valpartij van Marja in de ontgraven diepe kelder, redelijk goed afgelopen met een schouder uit de kom en een hechting in haar kin, ontkomt niet aan een ironisch humoristische vertelling. Hij bundelt alles in zijn “Wij op Kythera” en stuurt die een jaar later aan alle deelnemers. Op woensdag 19 augustus is de laatste werkdag voor de zomerkampers, ook zijn 2 deelnemers jarig. Die avond wordt een feestmaaltijd bereid en aan tafel krijgt iedereen in een envelop een rijmpje (vierregelig of meer) welke moet worden voorgelezen:
Marja Meyeraan: wie een kuil graaft kindren, valt er zelf gemakkelijk in. En dat schenkt mij, wat kan ’t hinderen?, een aardig kuiltje in mijn kin.
Jack Jonker: Het zijn vooral de sterke benen die zich tot weelde dragen lenen. Doch onveranderd, bij een prik, zegt zelfs het sterkste beentje: Stik! Je zakt, doodsimpel door je kuiten. En kan vijf dagen niet naar buiten.
Herman van der Kloot Meyburg: Welzalig hij, wiens hart van binnen bereid is tot oprecht beminnen. Ook ik kan nu van liefde spreken. Het was een kwestie van slechts weken.
Algemeen gelach en een stralende, arm in doek dragende Marja, terwijl Herman breed lachend zijn instemming betuigt. Verder met tussen soep, vlees en verrukkelijke zaken voorgelezen rijmpjes, die, zoals beloofd, hieronder allen een plaats krijgen in het verslag:
Dick Mansvelder: Vrienden, luistert naar mijn raad: Het heerlijkst in de aardse staat, is te liggen in je bed, met in je maag een côtelet!
Sjeng Derksen: Mijn wijsheid mensen, voor het leven, kan ik helaas niet zomaar geven. Het leven is voor mij een luister, Toch is de clou ervan mij duister.
Carole Harding: (from the U.S.A.) Al slapen jullie nog zo lekker, Ik speel wel eventjes voor wekker. Al lig je nog vol slaap te draaien; mijn stem zal altijd: “Opstaan!” kraaien.
Heleen ’t Hart: Jullie weten wel misschien, (Anders heb je ’t kunnen zien) Dat ik werkte als een gek: Het arbeidsvuil zat in mijn nek.
Mevrouw Annie Koksma: Nietwaar, ter wille van de smeer, likt onze kat de kandeleer. Wat in ons werk het meeste telt, dat is een zilvervloot vol geld.
Heer Jurjen Koksma: Gelijk gezegd wordt, beste mensen, men mag niet altijd alles wensen. Toch wens ik dat je door blijft werken, om onze arbeid te versterken. Laat toch de lui in Holland dokken, Anders zit ik met de brokken.
Frank de Graaff: ‘k Heb gelukkig niet te klagen, maar ik zou je willen vragen: Leg je zelf eens voor je open, Dan kan je pas op ’t goede hopen. (Hoewel ik dat niet zeker weet, lijkt het mij het toch heel concreet)
Rania Mihailidis (onze Griekse vriendin): My name is Rania, and I begin, to say to you: Good evening, And then, I say in Dutch: Mijn mondje, dat is niet mijn kondje. (Hilariteit)
Anneke Jansen (die de niet gemakkelijke leiding had): Je moet, op hoge top gezeten, tevoren alles grondig weten. Excursies moet je voorbereiden om niet die top weer af te glijden. Maar als dan alles lukken kan, ben je gauw weer bόven, -An!
Dora Stambouloglou (tweede Griekse vriendin): I sing a little melody. Some Greek songs, that belong to me, to cheer-up you. Because those days must are your happiest on your ways.
(Hierna werpt Dora een zeer verleidelijke en omfloerste blik naar de auteur van deze rijmelarij en whispert op een Marlène Dietrich wijze: Thank you. De auteur laat van schrik zijn lepel op zijn bord kletteren) Wie volgt?
Annelies Weener: Op Kythera liet ik mij leiden door nederigheid en ootmoed beide, want tot in ’t diepst van elke vezel zijn dit de trekken van een ezel En op dit dier zijn rug gezeten, heb ‘k daarvan éven mogen weten.
Dim Barendregt: (uit Barendrecht) Het is precies zoals u zegt: Spot nooit met Dim uit Barendrecht! Voor dierenbeulen geen erbarmen. Ik lust ze rauw. Zelfs met hun darmen. En dat zegt bij een Griek heel veel, want die gooit álles door zijn keel.
Agaath van der Linden: Bidprentjes van metaal zijn sterk: Een souvenir, zό uit de kerk. Ik heb een baby meegenomen, Je weet nooit wat daarvan kan komen.
Bart Mulder: Het drinken zit mij in het bloed. Ach man, wat doet mij ’t drinken goed. Ik drink daarom graag helder water: de rest bezorgt mij steeds een kater.
Dave (wiens achternaam ik steeds schuldig blijf, excuus!): Opzichtig zal mijn werk niet zijn. Ik ben voor όpzien veel te klein. Optisch gezien is mijn, wat donder, opzichter zijn een heel groot wonder!
Gerard de Lange: Des nachts heb ik in bed gewoeld, voorzichtig aan mijn kin gevoeld. Tot ik tot slot vol vreugd mocht slaken: Ik heb een sijksnor rond de kaken!
Leonore Verdenius: Ik sta soms lang en zwaar te denken, mijn ogen dicht: dat heft mij όp! het kan zo’n diepe vreugde schenken, nietsdoend te leunen op een schop.
Jan Feenstra: Sinterklaas en zwarte Piet allebei bestaan ze niet. Vroeger hebben ze wel bestaan, maar toen zijn ze doodgegaan. Hoe ik dat doodgaan kan verklaren? Omdat die twee geen Friezen waren!
Henk Teerink: ’t Is moeilijk om het uit te leggen: vaak zou ik graag iets willen zeggen. Maar stel je voor dat ik dan gaap! Ik zeg maar niks. Ik krijg zo’n slaap.
Wim Colenbrander: Een paspoort vrienden, is gewis een document van ergernis. Voorwaar je schrikt je lam en beeft als je portret geen stempel heeft. Dat ken je dán pas overkomen als je in Groningen komt wonen.
En tenslotte, toen uw opschrijver buiten schot dacht te blijven, bleek er in zijn envelop ook een raak rijmpje te zitten:
Hans van Oosterom: Hans, dat is nog eens een man. Die geeft leiding waar hij kan. Al doet een ander het nog zo fijn, zelfs in de keuken wil hij meester zijn. (raak!) Maar in een kamp als dit geeft het wel wat pit. Wees nu maar spontaan, en trek het je niet aan. (met dank aan de dichters)
Foto’s van het tweede zomerkamp in Mylopotamos door Renate Finkensieper