Ir. Ida Blok en Kythira, in dichtvorm! (IN DUTCH) 1967

 

In begin 1967 krijgt het Team eindelijk versterking van een Nederlandse landbouwkundige, zij is Ir Ida Blok, afgestudeerd in Wageningen. Zij zal zich de volle twee jaar blijven inzetten voor een verbetering van de manier van werken en de teelt van de gewassen. (gedichten schrijven kon ze als geen ander, onderaan de tekst vind je enkele)

 

In mei 2005 schrijft Ida ons een toelichting op de door haar uitgevoerde landbouwkundige werkzaamheden.

 

– Je kunt me agricultural engineer noemen, was op Kythira van eind februari 1967 t/m eind februari 1969. Ik heb vooral veel tijd doorgebracht op de ‘proeftuin’, de tuin van de Koksma’s op Agia Anastasia. Verzorgde daar de boel en probeerde nieuwe dingen uit. Op de tuin in Agia Anastasia hadden we een vaste werknemer, Angelis, uit Potamos. Maar zijn achternaam heb ik niet. Ook aan de olijvenoogst en de druivenoogst in Paleopolis deed ik mee. Verder ben ik wel ‘de boer op’ geweest, hetzij uit eigen beweging hetzij op aanvraag; heb wat bemoeienis gehad met de kaasfabriek in Fratsia en ging zo nu en dan bij de boomkwekerij op Agios Theodoros langs.

 

Agia Anastastia 1967 Ida Blok in the experimental garden fruit

 

– Wat de bomen en boomkwekerijen betreft, heb ik begrepen dat het als volgt in elkaar zat: De regering stuurde op een gegeven moment een bosbouwer, Yannis Zerlendes naar het eiland. Maar hij kreeg geen geld mee om bomen te kunnen planten. Jurjen (koksma) hoorde van de komst van Yannis, en vond herbebossing voor het eiland buitengewoon nuttig en nodig. En hij kon, bij de WCC, wel aan geld ervoor komen. En ik vermoed dat het Jurjen geweest is die bij de kerk (bij de bisschop) er op aangedrongen heeft grond ter beschikking te stellen. Zo is met financiële hulp van het team en de technische inbreng van Yannis de boomkwekerij en de herbebossing rond Myrtidia begonnen. Toen bleek dat alles goed ging en effect had, kreeg Yannis direct geld uit Athene. De jeep, een Willys, waarin Yannis ook wel reed, was van het WCC-team. Van de financiële zaken weet ik verder niets. De grond bij Aghios Theodoros voor de boomkwekerij hadden ze, volgens mij, van de kerk gekregen.

 

Ik ben er vrijwel zeker van dat alle op Kythira geplante bomen ook op Kythira opgekweekt zijn. Hoeveel dat er in totaal geweest zijn, en waar die allemaal geplant zijn, weet ik niet. Ik vermoed dat ook Vironas Dapontes zijn boompjes van Yannis betrok.

 

(Opmerking Jean Bingen: Op een getekende kaart van Kythira heeft Koksma eind 1965 ook de status van het bomenplant programma aangegeven. Vironas Dapontes heeft mij in oktober 2016 verteld dat de bomen voor Kapsali uit zijn kweektuin Vroulea kwamen. De in 1965 ingekleurde kaart bevindt zich nu bij mij in Maassluis. Een foto van Chris-Paul Stapels van een andere opgemerkte kaart geeft de status van een paar jaar later weer.)

 

Jarenlang heb ik, Jean Bingen, geen contact meer gehad met Ida Blok, maar via Frank Berghuijs, HTS-stagiaire in 1967, die nog wel contact met Ida Blok onderhoudt, krijgen wij eind oktober 2019 toestemming van Ida om haar gedichten, die zij in haar tijd op Kythira schreef, op de website te laten plaatsen.

 

Maar eerst: hoe kwam Ida Blok naar Kythira? Tot mijn verrassing bleek dat Ida al in 1966 aan het 2e zomerkamp in Mylopotamos had deelgenomen. Door Koksma was zij toen gevraagd of zij niet als landbouwdeskundige het Team wilde versterken. Over haar tijd op Kythira heeft Ida een flink aantal korte verhalen en gedichten (zie hieronder) geschreven. Voor de verhalen en meer gedichten klik hier.

 

 

Ida Blok 1967 checking pruned pear tree

 

Over haar tweede reis eind februari 1967 naar Kythira.

We gaan naar Tsirígo

(παμε κατω στο Tσιριγο)

 

alle boten zijn wit in Piraeus

behalve de onze, die grijs is.

z’ is oud, de Myrtidiotissa,

een oude bekende van wie ik houd,

ze geeft het gevoel als kom je thuis,

hoewel zo ver van huis nog.

er zijn de bekenden die groeten,

de Tsirigoten, de bemanning, jong en oud,

”goede morgen” en “hoe gaat het?”

”ook weer naar het eiland terug?”

er is een veelheid van bagage overal

en zenuwachtig heen en weer geloop,

er is de kleine eetzaal met de don’kre schildering

van wat Loch Ness moet zijn,

met pal daarnaast de plaatjes van mooi Griekenland.

 

de rook van grauw Piraeus laten we snel achter,

de zuiv’re lucht van Salamis, van Egina

van Poros doet ons goed.

we glijden langs het eiland Ydra

’t omhoog gebouwde stadje lokt tot een bezoek,

ik zou er graag eens een wand’len in het dennenbos.

 

na zes uur varen blaast de fluit de eerste maal

voor Kyparissi, voor het dorp als van en plaatje:

een kleine kade met veel vissersboten,

het kafenion, centrum van het dorp,

de huizen groot en vierkant, wit,

met rode zonverschoten daken,

een rijtje donkere cypressen, keurig op een rij,

daarachter, even zichtbaar, ligt de kerk

met de koepel, zomerluchtenblauw.

nog verderop begint het bergland, eenzaam, groots,

en in de vlakte rechts, daar ligt de rijkdom:

sinaasappelbomen en olijven.

als de boot weer drie maal fluit

vraagt ons een vreemdeling verbaasd:

”ik zie geen huis, geen schip, geen bark,

een kerkje boven in de bergen slechts,

is ’t daarvoor dat hij fluit?”,

ik kijk hem lachend aan: “maar weet u niet

dat achter deze rotsrug Jeraka verscholen ligt?”

de zee buigt even in het land en daar,

als aan een binnenmeer gelegen,

het dorpje, klein en onbeduidend.

ronkend naderen de bootjes voor de passagiers

lawaaierig, als overal.

 

het schiereiland van Monemvasia

lijkt onopvallend eerst,

de resten van het eens zo sterke kastro

maken nu geen indruk meer

maar aan de achterkant, wat verder naar beneden,

ligt de middeleeuwse stad

als een vergeten sieraad in een leegstaand huis.

de muren lijken sterk, de poort is klein,

de meeste huizen zijn verlaten,

maar de sfeer van jaren her

moet er nog levend zijn;

de mens van nu woont op het vasteland

zijn dorp laat nauw’lijks indruk achter.

 

Kaap Maleas staat slecht bekend,

want dat betekent dikwijls onverwachte wind,

maar daar is ook het eerste punt

vanwaar men Kythira kan zien.

een donk’re massa aan de horizon

blijft het eiland in de verte

als we varen naar Neapolis,

een stad met weliswaar veel felle lichten

doch slechts één goed verharde straat.

we worden ongeduldig als we ook nog gaan

naar Elafonisos, een eilandje dichtbij.

 

dan, eindelijk na twaalf uur varen of nog meer

verwelkomt ons een zee van licht,

in Agia Pelagia zijn we thuis.

met een verlichte zucht gaan wij van boord,

aan ’t einde van een lange reis.

 

Ida Blok 1967 in the stable from the family Venardos

 

In mei 1967 schrijft Ida dit gedicht:

Siësta

 

Ik lag in het gras, tussen de bloemen;

om mij het wilde geraas van de wind,

boven mij een blauwe lucht,

een tere lucht, niet hard en strak.

Rusteloos speelden mijn handen

met zaadjes van wikke, van ooievaarsbek,

een spinnetje kroop langs mijn vingers

en langzaam gleden mijn ogen dicht.

 

 

In juli 1967 beschrijft Ida het vallen van de avond:

Zondagavond op Agia Anastasia

 

Langzaam is de zon verdwenen

achter een hoge heuveltop

het licht wordt zachter

en strijkt over de hellingen,

het raakt de jonge dennen aan,

de cypressen, de olijven verderop.

de kustlijn hier beneden,

lijkt een scherpe strakke lijn,

geen boom die het contour verbreekt,

alleen de resten van een muur van wat een kerkje is geweest;

de zee heeft nog dezelfde kleur

als van de blauwe lucht.

dichtbij ligt nu de overkant,

twee dorpjes zijn geplakt tegen de bergen,

een weg zoekt kronkelend het binnenland;

de bergketen, wat onregelmatig,

eindigt in Kaap Maleas, de beul der zee.

 

het licht mindert langzaamaan,

het geluid stopt niet, wordt alleen zachter,

het luide gekrijs van de krekels

sterft weg, maar stil wordt het niet,

duizend andere insecten zijn er

die, aangepast aan deze avondrust

het leven en het ritselen voortzetten gaan;

een vleermuis vliegt voorbij, een krekel zingt nog,

een late vogel zoekt misschien een prooi,

een mier sleept met een stukje blad.

 

de avond valt in, het leven gaat door,

de avond komt tot rust

maar echt stil is het niet.

langzaam verschijnt aan de overkant

het flakkerend licht van Neapolis,

dan nog meer lichtjes, zo gaan de lampen aan;

en eindelijk ver op zee,

de boot die hierheen komen zal,

die even hier de rust verbreken zal

waarmee de nacht begint.

 

 

De volle maan beleven boven het Kastro, 19 augustus 1967

Zomeravond in Chora

 

De volle maan boven het kastro

tekent scherp de oude muren

van wat eens een sterke vesting was.

de hemel is zo helder dat slechts twee, drie sterren

zichtbaar zijn in deze nacht.

op de heuvel aan de overkant

zijn terrassen duidelijk herkenbaar:

lichte vlekken, onderbroken vaak

door wat struikgewas, door een olijf.

een stukje van de weg is zichtbaar,

slingerend naar Kalamos,

en het grillig witte vlak van een kapel,

uitgehouwen in de kale rots.

in de schaduw van het kastro

liggen vijf, zes kerkjes saamgepakt,

heilige huisjes van ik weet niet wie,

eens per jaar slechts in gebruik.

het eerste wordt direkt beschenen

door het licht dat uit een venster valt,

de andere zijn witte vlekken, recht en strak

met een torentje als onderbreking.

van de laatste teek’nen tegen de verlichte hemel

zich twee klokken in de dubb’le toren af.

 

van beneden, van Kapsali,

komen flarden van muziek;

het is zaterdag, een zachte avond,

jonge mensen dansen op de kade

langs het water van de maanbeschenen baai.

 

 

De zonsondergang op 25 november 1967

Op weg naar de avond

 

de mooiste zonsondergang die ik zag

heb ik gezien vanuit Karvonades.

achter de bergen was juist de zon

ondergegaan in de waasblauwe zee,

maar het scherpe, strakke licht

kleurde onvoorstelbaar nog de lucht:

boven de heuvel begon het zachtgeel,

overgaand in een tint naar oranje,

daarboven volgde een diep, vlammend paars

een paars als van heide in’t zonnige najaar,

als van een avondtoilet bij kaarslicht;

en tegen de hemel het zwart silhouet

van Pitsinianika: ‘t kerkje,

het torentje, opengewerkt,

zodat er het kleurlicht doorheen viel;

wat huizen, een enkele boom,

een dorpje op weg naar de avond.

 

 

De aankomende lente, 13 februari 1968

Het anemonenpaadje

 

vandaag liep ik het anemonenpaadje

en ‘k voelde m’ als een koningin;

de vurig fonkelende rode hoofdjes

omhoog geheven naar de felle zon

wuifden vrolijk in de zachte wind,

de glanzend zwarte hartjes straalden

’t was als juichten ze voor mij,

als brachten zij me een ovatie,

ik had de neiging hen te groeten:

daag, daag, dank je wel.

zeg, genieten jullie ook zo

van de lentewarme zon?

langzaam liep ik door,

zij stonden daar maar mooi te zijn.

 

 

Het volgende is zeker van vόόr de cultuuromslag, maar wat is er nu nog waar?

Dorpsvrijages

 

Wasili wil Koela en zij wil hem graag

zijn ouders zijn tegen, de reden is vaag.

men zegt z’is wat vlotjes, dus groeten z’elkaar

zij gaat naar de States, het afscheid valt zwaar.

 

Geen bruidschat voor Tonia, voor haar dus geen man,

maar komt een Australiër dan is het plots an,

hij merkt zij had and’ren en maakt het weer uit,

tenslotte komt Johnnie, snel wordt zij zijn bruid.

 

En Babbie wil Lilja maar Lilja wil niet,

of misschien wil zij wel maar pa wil hem niet,

dus zoekt hij een ander, Maria, een schat

en Lilja blijft eenzaam, wie had dat gedacht.

 

Archondo wil Spiro en Spiro wil haar,

zijn ouders zijn tegen, zij worden geen paar,

voor haar is ’t zo erg niet want zij is verloofd,

hij voelt zich nu eenzaam, als was hij beroofd.

 

Manolli wil Toela, z’ is stapel op hem,

zij ’s heet als tsipoura, maar hij heeft geen rem.

haar vader verbiedt het, zij zeurt en zij dreigt

tot z’eind’lijk na jaren zijn toestemming krijgt.

 

Irini is dertien, zij flirt hard met Stef,

ze vonkt met haar ogen, dat meisje heeft lef,

hij vindt haar wel aardig, een goede partij,

maar zal dat zo blijven, of gaat het voorbij?

 

 

Het versje van Babbie en Lilja verder uitgewerkt

Liefdesperikelen

 

Het was maandagavond, en voor de tweede maal

liep Babbie naar het grote huis;

vriendelijk ontving hem daar

de man met d’ onnatuurlijk mooie ogen,

en vol verwachting werd opnieuw de vraag gesteld

“u weet hoeveel ik van uw dochter hou,

uw Lilja is niet mooi, was nooit de eerste van de klas,

maar Lilja is zo onweerstaanbaar lief,

zeg dat ik zondag mij met haar verloven mag”

“nog niet, nog niet, mijn kind, ze is nog jong,

kom tegen Kerst nog eens terug”

“o, dank u wel” zei Babbie, en hij dacht:

dat zeg je altijd, kom nog eens terug,

en je hoopt dat in tussentijd

een ander, rijk man komen zal

die Lilja trouwen wil.

De jongen bleef beleefd: “het spijt me, dag meneer”

hij ging naar buiten, in de kou.

 

’t Was zaterdag, de avond laat,

snel liep van huis tot huis

’t gerucht door Chora rond:

vanavond heeft zich Babbi plots verloofd,

een ander meisje vond hij, z’is uit Karavas,

Babbi laat niet met zich spotten,

hij heeft zich nu een man getoond.

 

Ida Blok 1967 in the Team’s house in Chora

 

 

 

 

 

 

Begin typing your search term above and press enter to search. Press ESC to cancel.