Begin februari 1964 komt de derde groep HTS-stagiaires aan op Kythira. Zij zijn Gerard Helmink en Wim Rijnberk en zullen tot midden augustus op het eiland blijven. Het Team bestaat dan uit George (Jurjen) en Anna Koksma en ook de bouwkundige Dave Vijsma die aan zijn 2e jaar in het Team bezig is. Gerard is een goede fotograaf en heeft gedurende zijn gehele verblijf op het eiland veel foto’s gemaakt, alles is in zijn fotoalbum ook van verklarende bijschriften voorzien. Vlak voordat het eerste zomerkamp uit Nederland eind juni op het eiland aankomt, past Dave de laatste door de overheid gewenste wijzigingen aan op de constructietekeningen voor de bouw van de school. Bij aankomst van de oecumenische zomerkampers blijken twee deelneemsters, Mily de Jong en Ina Siepman, Dave te kennen van de P.J.C. uit Vlaardingen! Onder supervisie van Dave, Wim en Gerard beginnen de zomerkampers aan het graafwerk voor de fundaties in de rotsachtige ondergrond. Ook de compressor en de bulldozer van het Team worden hier vol voor ingezet. De benodigde wapening wordt in rollen en bundels aangevoerd en moet eerst worden gestrekt en recht getrokken. Daarna worden de staven onder een zon beschuttend afdak op maat geknipt en gebogen. Dit afdak is de enige beschutting op de bouwplaats tegen de felle zon. Boven de grond worden de lange balken en de korven voor de kolomvoeten in elkaar gevlochten en in de uitgegraven sleuven gelegd. Dan kan er beton worden gestort.
Van Mily de Jong zijn een paar brieven naar haar ouderlijk huis met haar toestemming geplaatst.
Van Ina Siepman is in haar e-mail van 13-4-2014 onderstaande tekst m.b.t. de zwart-wit groepsfoto:
Wat bijzonder om deze foto (die ook in mijn bezit is) op het scherm te zien.
Als tweede van links sta ik (Ina Siepman) geportretteerd. De meeste achternamen zijn mij niet (meer) bekend, maar de voornamen zijn (v.l.n.r. op de voorste rij):
Mily de Jong, Ina Siepman, Marian, Rienje v.d. Ven (tussen Marian en Rienje is net het hoofd van Ad(r)ie, een begeleidster, te zien), Heleen, net achter Heleen staat Ans, Anna en Jurjen Koksma, het hoofd achter Koksma is van Eefje (of Eegje of Etiénne), ?, Sophie en Betty.
Boven Betty en Sophie is Piet (of Pieter) te zien. Boven Pieter staat Vincent. Verder herken ik Wim (één van de leiders) als tweede van links op de tweede rij. Naast hem Hans en dan Dave (Vijsma). Het meisje naast Dave is Alida en Pim torent boven haar uit. De Griek die de bulldozer hanteerde is te zien op de bovenste rij als tweede van links.
Deelnemer Ado Ladiges uit het eerste zomerkamp schreef over zijn herinneringen in een e-mail op 4 december 2017 over het vlechten van de betonwapening:
Verder stuur ik (Ado Ladiges) hierbij wat scans van zwart-witfoto’s.
Op foto 1 zie je het houten afdakje waaronder ik de staven voor de betonwapening boog. Het zo ver mogelijk voorbereiden van die wapening was mijn taak. Dat ging vrij ver, er werd naast het houten hutje op een bepaald moment een vlak betonnen vloertje gelegd, waarop ik de grote wapening voor de kolomvoeten (piramides van 1,80 x 1,80 m en ca. 1 m hoog) kon monteren. Om dat goed te kunnen doen, moest ik als het ware mezelf ‘invlechten’, maar zorgen dat ik nog wel kon ontsnappen door een opening die later gemakkelijk vanaf de buitenkant kon worden gedicht. Dat had maar één nadeel: het vloertje was spierwit, waardoor ik van onderen vrijwel net zo hard verbrandde als van boven… Maar bij het hutje was ik de eerste weken de enige die vrijwel continu in de schaduw stond. Dit ‘hutje’ was heel populair, want het was het enige plekje schaduw op het hele bouwterrein.
Op foto 3 zijn we net begonnen met graven aan de geulen en gaten waarin later de funderingsbalken en kolomvoeten moesten komen.
Op foto 5 is de grote tegenvaller te zien. Men had ingeschat dat op deze plek de rots op ca. 80 cm onder het maaiveld zou zitten, en dat dit, op de plek waar de kelder moest komen, op ca. 3 meter zou zijn. Helaas bleek de werkelijkheid precies andersom, wat veel meer werk betekende bij het uitgraven van de kelder en idem bij de gaten voor de kolomvoeten. Hier zijn ze bezig zo’n gat te graven, foto 5, en in zo’n gat wordt een bodem gelegd van rotsblokken met betonmortel.
Foto 7 toont het vervolg daarvan: grotere rotsblokken worden met een boktakeltje neergelaten in het gat.
Het Kythera Team in 1964 en de school in Mylopotamos. Deel II
Daar de vakantietijd voor de meisjes van de huishoudschool nog niet was aangebroken, moest het Team de eerste zomerkampers uit Nederland ergens anders dan in Mylopotamos zien te huisvesten. Hiervoor mocht het Team de bijgebouwen van het klooster Myrtidia gebruiken. Wel betekende dit dat de zomerkampers elke ochtend gehaald en s’ middags teruggebracht moesten worden. Dit over een afstand van ruim 9 km over zeer bochtige en sterk stijgende/dalende onverharde wegen. Het vervoer was allesbehalve comfortabel, maar wel avontuurlijk.
Het tweede zomerkamp had het makkelijker, zij konden in Mylopotamos worden ondergebracht. Of het Team hierom had gevraagd of dat het idee van het kantoor uit Athene kwam, in elk geval kwamen Rania en Dora, twee aantrekkelijke jonge Griekse tolken, de werkkampers helpen in hun contacten met de plaatselijke bevolking. Een viertal deelnemers verlaat midden augustus, evenals de twee HTS-stagiaires, Mylopotamos, om terug te reizen naar Nederland. Deelnemer Hans van Oosterom houdt een dagboek bij. Met veel humor verhaalt hij over de dagelijkse gebeurtenissen. Zelfs de valpartij van Marja in de ontgraven diepe kelder, redelijk goed afgelopen met een schouder uit de kom en een hechting in haar kin, ontkomt niet aan een ironisch humoristische vertelling. Hij bundelt alles in zijn “Wij op Kythera” en stuurt die een jaar later aan alle deelnemers. Op woensdag 19 augustus is de laatste werkdag voor de zomerkampers, ook zijn 2 deelnemers jarig. Die avond wordt een feestmaaltijd bereid en aan tafel krijgt iedereen in een envelop een rijmpje (vierregelig of meer) welke moet worden voorgelezen:
Marja Meyeraan: wie een kuil graaft kindren, valt er zelf gemakkelijk in. En dat schenkt mij, wat kan ’t hinderen?, een aardig kuiltje in mijn kin.
Jack Jonker: Het zijn vooral de sterke benen die zich tot weelde dragen lenen. Doch onveranderd, bij een prik, zegt zelfs het sterkste beentje: Stik! Je zakt, doodsimpel door je kuiten. En kan vijf dagen niet naar buiten.
Herman van der Kloot Meyburg: Welzalig hij, wiens hart van binnen bereid is tot oprecht beminnen. Ook ik kan nu van liefde spreken. Het was een kwestie van slechts weken.
Algemeen gelach en een stralende, arm in doek dragende Marja, terwijl Herman breed lachend zijn instemming betuigt. Verder met tussen soep, vlees en verrukkelijke zaken voorgelezen rijmpjes, die, zoals beloofd, hieronder allen een plaats krijgen in het verslag:
Dick Mansvelder: Vrienden, luistert naar mijn raad: Het heerlijkst in de aardse staat, is te liggen in je bed, met in je maag een côtelet!
Sjeng Derksen: Mijn wijsheid mensen, voor het leven, kan ik helaas niet zomaar geven. Het leven is voor mij een luister, Toch is de clou ervan mij duister.
Carole Harding: (from the U.S.A.) Al slapen jullie nog zo lekker, Ik speel wel eventjes voor wekker. Al lig je nog vol slaap te draaien; mijn stem zal altijd: “Opstaan!” kraaien.
Heleen ’t Hart: Jullie weten wel misschien, (Anders heb je ’t kunnen zien) Dat ik werkte als een gek: Het arbeidsvuil zat in mijn nek.
Mevrouw Annie Koksma: Nietwaar, ter wille van de smeer, likt onze kat de kandeleer. Wat in ons werk het meeste telt, dat is een zilvervloot vol geld.
Heer Jurjen Koksma: Gelijk gezegd wordt, beste mensen, men mag niet altijd alles wensen. Toch wens ik dat je door blijft werken, om onze arbeid te versterken. Laat toch de lui in Holland dokken, Anders zit ik met de brokken.
Frank de Graaff: ‘k Heb gelukkig niet te klagen, maar ik zou je willen vragen: Leg je zelf eens voor je open, Dan kan je pas op ’t goede hopen. (Hoewel ik dat niet zeker weet, lijkt het mij het toch heel concreet)
Rania Mihailidis (onze Griekse vriendin): My name is Rania, and I begin, to say to you: Good evening, And then, I say in Dutch: Mijn mondje, dat is niet mijn kondje. (Hilariteit)
Anneke Jansen (die de niet gemakkelijke leiding had): Je moet, op hoge top gezeten, tevoren alles grondig weten. Excursies moet je voorbereiden om niet die top weer af te glijden. Maar als dan alles lukken kan, ben je gauw weer bόven, -An!
Dora Stambouloglou (tweede Griekse vriendin): I sing a little melody. Some Greek songs, that belong to me, to cheer-up you. Because those days must are your happiest on your ways.
(Hierna werpt Dora een zeer verleidelijke en omfloerste blik naar de auteur van deze rijmelarij en whispert op een Marlène Dietrich wijze: Thank you. De auteur laat van schrik zijn lepel op zijn bord kletteren) Wie volgt?
Annelies Weener: Op Kythera liet ik mij leiden door nederigheid en ootmoed beide, want tot in ’t diepst van elke vezel zijn dit de trekken van een ezel En op dit dier zijn rug gezeten, heb ‘k daarvan éven mogen weten.
Dim Barendregt: (uit Barendrecht) Het is precies zoals u zegt: Spot nooit met Dim uit Barendrecht! Voor dierenbeulen geen erbarmen. Ik lust ze rauw. Zelfs met hun darmen. En dat zegt bij een Griek heel veel, want die gooit álles door zijn keel.
Agaath van der Linden: Bidprentjes van metaal zijn sterk: Een souvenir, zό uit de kerk. Ik heb een baby meegenomen, Je weet nooit wat daarvan kan komen.
Bart Mulder: Het drinken zit mij in het bloed. Ach man, wat doet mij ’t drinken goed. Ik drink daarom graag helder water: de rest bezorgt mij steeds een kater.
Dave (wiens achternaam ik steeds schuldig blijf, excuus!): Opzichtig zal mijn werk niet zijn. Ik ben voor όpzien veel te klein. Optisch gezien is mijn, wat donder, opzichter zijn een heel groot wonder!
Gerard de Lange: Des nachts heb ik in bed gewoeld, voorzichtig aan mijn kin gevoeld. Tot ik tot slot vol vreugd mocht slaken: Ik heb een sijksnor rond de kaken!
Leonore Verdenius: Ik sta soms lang en zwaar te denken, mijn ogen dicht: dat heft mij όp! het kan zo’n diepe vreugde schenken, nietsdoend te leunen op een schop.
Jan Feenstra: Sinterklaas en zwarte Piet allebei bestaan ze niet. Vroeger hebben ze wel bestaan, maar toen zijn ze doodgegaan. Hoe ik dat doodgaan kan verklaren? Omdat die twee geen Friezen waren!
Henk Teerink: ’t Is moeilijk om het uit te leggen: vaak zou ik graag iets willen zeggen. Maar stel je voor dat ik dan gaap! Ik zeg maar niks. Ik krijg zo’n slaap.
Wim Colenbrander: Een paspoort vrienden, is gewis een document van ergernis. Voorwaar je schrikt je lam en beeft als je portret geen stempel heeft. Dat ken je dán pas overkomen als je in Groningen komt wonen.
En tenslotte, toen uw opschrijver buiten schot dacht te blijven, bleek er in zijn envelop ook een raak rijmpje te zitten:
Hans van Oosterom: Hans, dat is nog eens een man. Die geeft leiding waar hij kan. Al doet een ander het nog zo fijn, zelfs in de keuken wil hij meester zijn. (raak!) Maar in een kamp als dit geeft het wel wat pit. Wees nu maar spontaan, en trek het je niet aan. (met dank aan de dichters)